8
Pingoruïnes
Auteur: Roel Pepping
Westerveld en Brunstinger Veld. Tegenover camping De Vennen, wanneer je het hek naar het natuurgebied de Brunstinger Plassen doorgaat (via het overstapje) zie je na 50 meter rechts een mooie pingoruïne. Dit is nr.746 op bovenstaande kaart (zie pijl).
In de zomer van 2019 is deze plaats onderzocht. De resultaten zijn verderop in dit verhaal vermeld. Pingoruïnes zijn ontstaan in de laatste fase van de laatste ijstijd (Weichselien). Dat is ongeveer 15.000 jaar geleden.
In dit gebied …
Pingoruïnes
Auteur: Roel Pepping
Westerveld en Brunstinger Veld. Tegenover camping De Vennen, wanneer je het hek naar het natuurgebied de Brunstinger Plassen doorgaat (via het overstapje) zie je na 50 meter rechts een mooie pingoruïne. Dit is nr.746 op bovenstaande kaart (zie pijl).
In de zomer van 2019 is deze plaats onderzocht. De resultaten zijn verderop in dit verhaal vermeld. Pingoruïnes zijn ontstaan in de laatste fase van de laatste ijstijd (Weichselien). Dat is ongeveer 15.000 jaar geleden.
In dit gebied zie je meerdere cirkelvormige verdiepingen in het landschap vaak met water/ begroeiing en vaak een verhoogde rand rond de cirkel.
Hoe anders zag dit er ruim 15.000 jaar geleden uit. In plaats van diepten rezen er uit het woeste landschap vorstheuvels op van 50 tot 80 meter hoog. Deze heuvels bestonden uit ijs met een bedekking van aarde. Dit soort landschap bestaat nog in Noord-Canada en Siberië.
Pingo’s hebben in belangrijke mate bijgedragen aan het huidige landschap. Bij het smelten is de aardlaag van de heuvels naar de kanten gegleden en is in het midden een kuil gevormd (daar zat ook ijs). De overblijfselen heten pingoruïne.
In ons gebied zijn meerdere pingoruïnes aanwezig. Deze zijn in Nederland hoofdzakelijk in Drenthe te vinden en zijn unieke in het landschap zichtbare restanten van de laatste ijstijd (Weichselien 20.000-15.000 jr. geleden). Kenmerkend zijn een ronde verlaging met daaromheen een hogere rand.
Het was lastig deze te ontginnen en in cultuur te brengen. Soms staat er water in en soms zijn ze dichtgegroeid. Een aantal is gedempt bij structurele ingrepen zoals ruilverkavelingen.
In het gebied Brunstinger Plassen ligt de natte pingoruïne nr. 746. Ook in het bosje aan de NZ-Beilervaart lijkt een natte pingoruïne (nr. 587) te zitten.
Volledig gedempt zijn nr. 1070 en in de kern van Brunsting nr. 56.
Aan de zuidkant van de Beilervaart zitten mogelijk nog 2 pingoruïnes: de nummers 1306 en 845.
De locaties zijn geduid op basis van hoogteonderzoek. Er is bodemonderzoek nodig om vast te kunnen stellen of het definitief een pingo is. Het komt nl ook voor dat het zogenaamde uitstuifkommen betreft. Deze zijn ontstaan doordat de wind het zand heeft uitgeblazen en zo een kom is ontstaan.
In ons gebied zijn van deze 3 situaties voorbeelden aanwezig.
Het ontstaan van Pingoruïnes
De pingoruïne is een overblijfsel van een pingo, ongeveer 20.000 jaar geleden ontstaan in het Weichselien, een van de ijstijden.
Diepe, meestal ronde komvormige depressie, omgeven door een volledige of gedeeltelijke ringwal. Gevuld met een gyttja, een bezinksel van organisch materiaal, naar boven overgaand in veen. De pingorestanten zijn van enige meters tot tientallen meters diep, met een diameter van 50 – 300 m. Ze komen overal verspreid op het Drents plateau voor. Sommige pingoruïnes liggen als een kralensnoer in dichtgestoven beekdalen. Zulke snoeren liggen bij Donderen en Ekehaar en in de boswachterij Schoonloo-Grolloo. Waarschijnlijk liggen onder het dekzand nog meerdere pingosnoeren.
De kern van een pingo of vorstheuvel bestond uit ijs en was geheel of gedeeltelijk door bevroren aardlagen bedekt. Het omhoog gegroeide ijs had ze opgedrukt. De vorstheuvels konden tot 20 m hoog zijn. De ijsdruk ontstond doordat het grondwater, relatief warm kwelwater, onder de bevroren bovengrond (permafrost) druk uitoefende en aan de ijslens aangroeide. Later ontstond door hogere luchttemperaturen dooi in de bedekkende aardlaag. Deze gleed af naar de basis van het ijsheuveltje en vormde een ringwal. Op den duur smolt het ijs en vormde de ijslens een meertje. De wal kan overstoven zijn met dekzand. De gyttja’s in die tijd gevormd, stapelden zich op, soms afgewisseld met ingestoven zand. Het veen erboven is rietzeggeveen, overgroeid door mosveen.
De kommen, in de volksmond (veen)dobben genoemd, zijn in de loop der eeuwen vaak ontveend. In een aantal worden deels weer dichtgegroeide veenputten aangetroffen. Bij Ees liggen op de Hondsrug droge pingorestanten. Hier ontbrak de keileembodem of werd doorbroken, zodat bij het afsmelten het meertje droogviel.
Bekende pingoruïnes zijn het Esmeer bij Veenhuizen en de pingorestanten ten noorden van de Ganzenpoel bij Wateren. Deze laatste is een voorbeeld van een ondiepe (2,80 m) dobbe, ongeveer 150 m breed. Ook bij Vledderveen liggen meerdere pingorestanten. Uit de meeste is veen gegraven en deze zien eruit als petgaten. Ten slotte zijn in zuidwest Drenthe de pingorestanten op de Dwingelose heide opmerkelijk. Pingo’s komen nog steeds voor in arctische gebieden in de randzone van de permafrostzones.
Korte video over het ontstaan pingoruïne
Velddag onderzoek pingoruïnes Beilervaart 11 juli 2019
Op 11 juli 2019 ging een groep bewoners van de Beilervaart met Anja Verbers (senior projectleider en programmamanager van het Pingo Programma Drenthe) op stap voor een velddag om twee pingoruïnes te onderzoeken.
Pingoruïnes? Hebben we die in de omgeving van de Beilervaart? Pingoruïnes zijn vaak beter bekend als ‘veenties’ in de streek. Oh, daar, waar we schaatsten? Waar mist en regen een mystieke sfeer oproepen en spannende verhalen uitlokt, waar misschien vroegere bewoners veen hebben gestoken of bijna weggezakt zijn in de natte ondergrond. Waar mogelijk Hunebedbewoners een kampement hebben gehad, omdat er voedsel was.
Naar schatting zijn er in Drenthe nog zo’n 2500 pingoruïnes. Restanten uit de laatste ijstijd, 10.000 – 15.000 jaar geleden, van wat eens pingo’s waren. Mogelijke pingoruïnes zijn aangemerkt op basis van de hoogtekaart en te zien als depressies (laagtes) in het landschap. Deze laagtes zijn genummerd. Hoe lager het nummer hoe groter de pingoruïne. Het Hijkermeer is een voorbeeld van een pingoruïne. Hoewel er veel mogelijke pingoruïnes zijn, zijn we weten we het van veel niet zeker. Om vast te stellen of een laagte een pingoruïne is moet er onderzoek gedaan worden. Op basis van uiterlijke kenmerken kan er een vermoeden zijn maar dan is het nog niet vastgesteld. Invloed en activiteiten van de mens hebben eraan bijgedragen dat veel pingoruïnes niet meer compleet of verdwenen zijn. Het werd dus een spannende dag voor ons als Beilervaart bewoners of we een pingoruïne zouden vinden.
Bij de start krijgen we eerst uitleg van Anja over het ontstaan van een pingo.
Pingo, is een woord van de Eskimo’s, en betekent ‘heuvel die groeit’. In Alaska, Groenland en Siberië, waar de Inuit leven, komen pingo’s nog steeds voor. Ze vormen zich in het gure poolklimaat, doordat diep grondwater zich naar het oppervlak beweegt en daar bevriest. De ijslens groeit tot het moment dat de bovengrond openbarst en zonlicht toetreedt. Vanaf dat moment start de afbraak die leidt tot ronde watertjes. Dit zijn de pingoruïnes.
In Drenthe heerste tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) een poolklimaat. Toen het klimaat milder werd ontstonden er veel pingo’s en veel later pingoruïnes. In het water vormde zich veen en zo ontstonden complete veenpakketten die vandaag de dag een belangrijk klimaatarchief vormen. Deze complete veenpakketten geven inzicht in de klimaatsverandering van de laatste 15.000 jaar. Ook de activiteiten van de mens en zijn invloed op het veranderende landschap is er uit af te lezen. Daar kan geen geschiedenisboek tegen op… Naar dit bodemarchief van gegevens gingen we die dag onderzoek doen.
We begonnen bij (camping) de Vennen, bij het veentje en mogelijke pingoruïne met nummer 746. Anja had op de hoogtekaart bestudeerd dat er in de buurt van het veentje een gat in de keileemlaag zat, een goede aanwijzing voor een mogelijke pingo. We gingen boren met de grondboor. Het materiaal van elke boring legden we uit met behulp van een meetlint. Er werd genoteerd wat de kleur, samenstelling, fijn of grof materiaal was, of er steentjes of plantenresten inzaten om het bodemarchief later te kunnen interpreteren. De diepte van de eerste 4 boringen (in een rechte lijn om de twintig meter) was ca. 160 – 200 cm. Bij al deze boringen kwamen we uit op keileem. De spanning nam toe in het groepje. We konden bijna niet wachten om verder te gaan, iedereen was nieuwsgierig hoe het zou aflopen. Bij de 5e boring kwamen we gyttja ( een donkergekleurde, ietwat vettige laag met wortelresten van planten) tegen en in de nog diepere laag zand uit het Elsterien (derde laatste ijstijd). Het zand uit het Elsterien wordt Peelozand of poesjeszand genoemd). Heel fijn zand, heel lichtgrijs van kleur met glimmers. Als je je handen droog wrijft zie je in het licht de glimmertjes. Deze glimmers lijken op mica’s die we van vroeger kennen in de kachelruitjes. We probeerden nog een keer dieper te boren en weer Peelozand. Een zesde boring tot ca. 265 cm leverde alleen veenresten op.
De spanning was gebroken. Als je Peelozand vindt of een veenpakket van meer dan 225 cm is het zo goed als zeker dat het een pingo is geweest. Dus hebben we een echte pingoruïne in ons buurtschap. Wat voor mij zo fascinerend aan dit onderzoek is dat je bij een simpele boring zoveel duizenden jaren terug gaat in de tijd. Moet je voorstellen dat het Elsterien ca. 400.000 jaar geleden is. Dat zand was er toen dus ook al. En dat ligt zomaar in onze achtertuin. We hadden geen champagne maar in al onze volwassenheid maakte ons hart een uitbundig sprongetje en opgetogen en gemotiveerd verplaatsten we onze activiteiten naar veentje 41, naast de boerderij van kortgeleden Marc Seubring. Het was een worsteling om er te komen en ook het boren was zwaar. Het was heel nat en het boren was zwaar doordat het steeds vacuüm trok. Helaas was de conclusie dat dit geen pingoruïne was. Iedereen die die dag geboord heeft voelde de dag erna de gebruikte spieren.
Resultaat van de velddag was een welbestede leerzame dag voor de hele groep en een pingoruïne. Met dank aan Anja Verbers en vrijwilliger Edith.
23 juli 2019
Janke Santing
Gebruikte bronnen:
Landschapsbiografie van de Drentsche Aa, Theo Spek e.a , 2015.
Website pingoruïnes www.pingoruïnes.nl