Op 1 november 1883 ging Vincent van Gogh naar Zweeloo. ’s Ochtends kon hij mee op een kar van de logementhouder Hindrik Scholte en ’s middags liep hij weer terug naar Nieuw-Amsterdam/Veenoord. In een brief aan zijn broer Theo schreef hij over de terugreis:
“En nu, toen de avondschemering viel – verbee…
Op 1 november 1883 ging Vincent van Gogh naar Zweeloo. ’s Ochtends kon hij mee op een kar van de logementhouder Hindrik Scholte en ’s middags liep hij weer terug naar Nieuw-Amsterdam/Veenoord. In een brief aan zijn broer Theo schreef hij over de terugreis:
“En nu, toen de avondschemering viel – verbeeld U de stilte, den vrede van toen! Verbeeld U een laantje van hooge populieren met de herfstblaadjes toen, verbeeld U een breeden modderweg, alles zwarten modder met regts hei tot in ’t oneindige, links hei tot in ’t oneindige, een paar zwarte, driehoekige silhouetten v. plaggen keeten waar door de venstertjes een rood licht schijnt van ’t vuurtje, met enkele plassen vuil geelachtig water die de lucht weerspiegelen, waar veenstammen in verrotten.”
Het laatste stuk van zijn tocht liep Van Gogh vanaf Achterste Erm over Boerdijk, een stuk weg dat er destijds erg slecht bij lag. Dat weten we uit een bericht uit de courant van maart 1883: ‘…maor die Boerdiek, ’t is schandaolig zoo as die der oetzut!’
De omschrijving die Vincent van Gogh geeft over dijk, sluit goed aan bij hoe de Boerdijk er destijds uit heeft gezien: veld en heide aan beide zijden, plaggenketen en de hoge populieren. ’t Was een heel ander uitzicht dan nu.