Neem alvast een kijkje

Hooien in Stroomdal Beilerstroom


Hooien in Stroomdal Beilerstroom
Auteur: Johannes Klaassens

Het stroomdal Beilerstroom zoals ik me herinner uit mijn kinderjaren.

Vanuit dit punt zag je vroeger kijkend naar links of rechts een enorme oppervlakte grasland,met af en toe wat bomen. Hier en daar was nog een klein overblijfsel van de oorspronkelijke loop van de Beilerstroom. Het werden hier kolken genoemd. Op deze plaats liep een zandweg, die toegang gaf tot de percelen van de betreffende boeren.

Was het zo ongevee…

Hooien in Stroomdal Beilerstroom
Auteur: Johannes Klaassens

Het stroomdal Beilerstroom zoals ik me herinner uit mijn kinderjaren.

Vanuit dit punt zag je vroeger kijkend naar links of rechts een enorme oppervlakte grasland,met af en toe wat bomen. Hier en daar was nog een klein overblijfsel van de oorspronkelijke loop van de Beilerstroom. Het werden hier kolken genoemd. Op deze plaats liep een zandweg, die toegang gaf tot de percelen van de betreffende boeren.

Was het zo ongeveer maart/april zag je er grutto’s, kieviten, leeuweriken, snippen, eenden, patrijzen, en fazanten. De boeren (dat waren er velen) begonnen april/mei als het land weer was opgedroogd met bemesten en rollen van de grond.De Horstweg (een zandweg langs het fietspad bij Beilervaart 33) werd dan druk bereden met paard en wagen.

Begin mei gingen de koeien naar buiten, veelal werd er eerst op de hogere grond geweid achter de boerderijen. Pas na de eerste snede (met de TT moest de eerste snede er af zijn) gingen de koeien naar het lage land.  Het waren meest percelen van een paar hectare.

Het maaien van het gras ging aanvankelijk met de zeis. Het werd met de riefe of een hooivork over de kop gegooid. Soms met fel drogend weer was het s’avonds al droog. Kwalitatief  was dit geen goed spul.Ik meende dat mijn opa zei dat een goede maaier een dikke 20 are per dag kon maaien. Men begon s’morgens als het licht werd.

Leek het weer niet gunstig en was het gras al behoorlijk bedroogd dan werd het in zogenaamde smietoppers of strijoppers gezet.Eerst werd het op wiers gelegd en daarna werd het gras met een vork opgeschoven tot je er een bolvormige hoop van kon maken. Bij goed weer werd de opper dan weer uitelkaar gegooid. Dit gebeurde soms nog wel een keer. Was het gras droog dan werd het in zweel (wiers) gedaan om naar de schuur te brengen. Was het weer onstandvastig dan werd ook een deel in grote oppers gezet (ongeveer 2,5 meter hoog) om later in te schuren. Mijn opa vroeg altijd s’morgen “waar zit de wind”. Bleef het lang slecht weer dan werd het gras groen ingekuild. Het werd dan in een hoop gezet buiten. Dit duurde soms wel enige dagen. Het gras ging broeien en zakte in. Soms was de kuil s’avonds 2 meter hoog, de volgende morgen nog niet de helft. Dit waren vaak kuilen van slechte kwaliteit. Zgn. stinkkuilen, met veel boterzuur. Later werden betonnen silo’sgebouwd, waarin het gras werd opgeslagen. Dit gebeurde vaak met toevoeging van AIV-zuur om een betere conservering te krijgen. Het was allemaal zwaar en tijdrovend handwerk.

Was het hooi niet helemaal droog ingeschuurd, dan ontstond er hooibroei. Er werd dan met een ijzeren stang in het hooivak gepikt om te voelen hoe warm het ijzer was. Vertrouwde de boer het niet dan werd de brandverzekering ingelicht en kwam iemand langs met een peilijzer met thermometer. Was het niet goed dan moest het hooi eruit gehaald worden een niet te benijden klus.

Had je een periode met veel regen of enkele beste onweersbuien, dan kwam het gras in het water te liggen.Het begon dan muf te ruiken en de kleur werd geel en later soms zwart. Soms werd het zo’n slecht produkt dat het in brand werd gestoken. Het gebeurde ook wel eens dat er zoveel water op het land stond dat een deel wegdreef Ik weet nog dat het zo nat was dat het gras in manden van het land werd gedragen. De paarden kregen bij erge nattigheid zakken met gras om de poten om groter draagvlak te creëren zodat ze niet door de zode trapten. Hiervoor werden ook wel schotjes gebruikt.

Als men het hooi van het land haalde moest bij nattigheid de wagen niet te zwaar worden beladen, anders zakte hij weg en als hij bijna vol was moest je blijven rijden. Het laden van de wagen was wel een kunst, wat met oordeel moest gebeuren. Je moest zorgen dat er verband in kwam,opdat bij een kuil in het zandpad niet de helft ernaast lag. Om naast het verband nog een extra veiligheid in te bouwen werd er nog een zgn. wezeboom op de volle vracht aangebracht. Deze werd bovenop de vracht gelegd en werd met touwen (de zgn. reep) en een katrol stevig vastgesnoerd.

Na de hooiing, als er weer gras stond, kwamen de koeien naar het lage land.Soms werd er nog wel een snede gemaaid. Werd het te nat, dan werd het vee weer naar het hogere land gehaald, om vertrappen te voorkomen. Vooral bij herfstdag brak vaak vee uit. Dit kwam doordat het gras opraakte en er was geen adequate afrastering. Soms moest je wel een paar dagen zoeken om je jongvee weer op te zoeken

In de dertiger jaren van de vorige eeuw kwamen er machines voor paardentractie die het werk vergemakkelijkten. Maar de veengrond bleef moeilijk te bewerken, totdat ongeveer 1970 de Beilerstroom voor de tweede keer werd verlegd.

In de jaren 30 van de vorige eeuw werd er ook nog ijzeroer gewonnen. Dit werd met kipkarretjes richting Beilervaart gebracht om vandaar verder vervoerd te worden.

Op 4 oktober 2019, de presentatie van onze website met verhalen, gaf Johannes Klaassen een workshop hooien, duur 24 minuten: https://youtu.be/ZW5x4Mte904

In de buurt

Toon resultaten

Hier vind je ons

Beilerstroom
Plan je route

vanaf jouw locatie

Blijf op de hoogte

Ontvang maandelijks de leukste tips en inspiratie uit de Oerprovincie van Nederland.

Schrijf je in!