Een gletsjerkuil of ‘pingoruïne’ is een overblijfsel uit de Weichsel-ijstijd.
De vorst in die tijd zorgde ervoor, dat de grond meters diep permanent was bevror…
Een gletsjerkuil of ‘pingoruïne’ is een overblijfsel uit de Weichsel-ijstijd.
De vorst in die tijd zorgde ervoor, dat de grond meters diep permanent was bevroren. Toch wist het grondwater via spleten in de grond het oppervlak te bereiken. Daar bevroor het, maar het water bleef komen en groeide in de loop van de jaren aan tot een hoge ijsheuvel. Deze ijsheuvel wordt een pingo genoemd. Deze waren soms wel enkele honderden meters breed en konden wel enkele tientallen meters hoog worden. Ze waren ringvormig en lagen als een soort lens op de grond.
Eerst was een dergelijke pingo nog met een laag grond bedekt, maar hoe hoger de heuvel werd, hoe meer aarde er ’s zomers, als het ijs een beetje ging smelten, naar beneden gleed. Op deze manier vormde zich aan de voet van de pingo een ringwal. Toen het ijs helemaal gesmolten was, bleef er een komvormige laagte achter, waarin water bleef staan. Dit wordt een pingoruïne genoemd.
Later groeiden de meeste meertjes vol met veen, tenzij de bodem van de pingoruïne uit grof zand bestond, want dan bleef er geen water in de kuil staan. Zulke droge pingoruïnes worden vaak gletsjerkuilen genoemd.