Karakteristieke landarbeiderswoning van de Maatschappij van Weldadigheid. Oorspronkelijk had deze woning een eenvoudig bakstenen woongedeelte met bedsteden en een houten achterhuis met dorsdeel en stal. In de loop der jaren werd het aangepast aan de eisen van de tijd. Van de 430 koloniewoningen zijn er nog ongeveer 50 bewaard gebleven, waarvan er 14 op de Rijksmonumentenlijst staan.
De koloniën waren zoveel mogelijk zel…
Karakteristieke landarbeiderswoning van de Maatschappij van Weldadigheid. Oorspronkelijk had deze woning een eenvoudig bakstenen woongedeelte met bedsteden en een houten achterhuis met dorsdeel en stal. In de loop der jaren werd het aangepast aan de eisen van de tijd. Van de 430 koloniewoningen zijn er nog ongeveer 50 bewaard gebleven, waarvan er 14 op de Rijksmonumentenlijst staan.
De koloniën waren zoveel mogelijk zelfvoorzienend. Dat ging zelfs zover dat de stenen om deze huisjes te bouwen ter plekke werden gebakken. Dat was mogelijk omdat in het gebied op meerdere plaatsen een keileem laag aan de oppervlakte komt. Deze keileem was geschikt om stenen van te bakken. Er werd een zogenaamde wandelende steenoven gebouwd die voldoende stenen opleverde om ongeveer 10 koloniehoeves te bouwen. Daarna werd een eind verderop weer een nieuwe steenoven gebouwd. Wandelende steenovens.
De kolonisten moesten huur betalen aan de Maatschappij van Weldadigheid voor het gebruik van de hoeve en de drie hectare grond. Daarnaast was er een afbetalingsregeling van 16 jaar voor de inrichting van de hoeve, de kleding en het gereedschap om het land te kunnen bewerken. Ook voor het ter beschikking stellen van een koe werd ‘huur’ betaald. De melk mochten de kolonisten zelf gebruiken, maar de mest moest gebruikt worden om het land vruchtbaarder te maken. Dat mocht onder géén beding voor de eigen moestuin worden aangewend.